Ontwerp van het 3D mondstuk
De definitie van het mondstuk is zoals eerder gemeld een reeks van meer dan 70 getallen; ook wel parameters.
Van de belangrijkste parameters is het interessant om het effect te begrijpen op de speelbaarheid van je mondstuk.
De tipopening
De tipopening dat is de afstand tussen de tip van het riet en de tip van het mondstuk. Deze bepaalt samen met de facinglengte., de bewegingsruimte van het riet. De tipopening heeft vooral invloed op het speelgemak. Een kleine tip in combinatie met een dun riet zorgt ervoor dat een instrument gemakkelijker aanspreekt, maar beperkt ook de mogelijkheid om luid te spelen. Ervaren spelers kiezen daarom vaak voor een grotere tip openingen. Dat biedt meer functionaliteit.
Tipopeningen worden bij de meeste merken aangeduid met een cijfer. De meeste spelers kunnen goed uit de voeten met een 6 of een 6*.
In de onderstaande tabel zijn de tipopeningen gegeven in duizendste millimeter die we hanteren per getal en per instrument.
Tipopening | 5 | 5* | 6 | 6* | 7 | 7* |
sopraansaxofoon | 110 | 115 | 120 | 125 | 130 | 135 |
alt saxofoon | 150 | 160 | 170 | 180 | 190 | 200 |
c melody saxofoon | 160 | 170 | 180 | 190 | 200 | 210 |
tenor saxofoon | 170 | 180 | 190 | 200 | 210 | 220 |
bariton saxofoon | 180 | 190 | 200 | 210 | 220 | 230 |
bas saxofoon | 180 | 190 | 200 | 210 | 220 | 230 |
Eb klarinet | 095 | 100 | 105 | 110 | 115 | 120 |
Bb klarinet | 100 | 105 | 110 | 120 | 130 | 140 |
alto klarinet | 130 | 140 | 150 | 160 | 170 | 180 |
bas klarinet | 160 | 170 | 180 | 190 | 200 | 210 |
contra alt klarinet | 155 | 165 | 175 | 185 | 195 | 205 |
contra bas klarinet | 160 | 170 | 180 | 190 | 200 | 210 |
Facinglengte
Het afgeschuinde deel van de tabel zorgt voor de lengte van het bewegende deel van het riet. Belangrijk om te beseffen is dat lage tonen meer lengte vragen dan hoge tonen. Maar een lange facing is moeilijker in bedwang te houden.
Facinglengte | S | M | L |
sopraansaxofoon | 18 | 19 | 20 |
altsaxofoon | 22 | 23 | 24 |
c melody saxofoon | 23 | 24 | 25 |
tenorsaxofoon | 23 | 24 | 25 |
baritonsaxofoon | 27 | 28 | 29 |
bassaxofoon | 29 | 30 | 31 |
Eb klarinet | 17 | 18 | 19 |
Bb klarinet | 21 | 22 | 23 |
alt klarinet | 21 | 22 | 23 |
bas klarinet | 30 | 31 | 32 |
contra alt klarinet | 29 | 30 | 31 |
contra bas klarinet | 29 | 30 | 31 |
De baffle
De baffle is het voorste gedeelte van de kamer direct na de tipopening aan de overzijde van het trillende riet. De eerste paar mm van de baffle heeft veel effect heeft op de klank van het instrument; meer dan de tipopening, de facing lengte of de vorm van de kamer. Er zijn drie hoofdvormen van de baffle:
- de flat baffle
- De flat baffle wordt bij klarinet mondstukken veel maar bij saxofoon mondstukken weinig toegepast. Het levert een stevige klank, maar met minder projectie. De middenfrequenties zijn onder vertegenwoordigd.
- de roll over baffle
-
- De roll over baffle versterkt de projectie en geeft meer variatie in de klank. Als de roll over baffle klein wordt gehouden dan levert het ook een heldere klank op.
-
- de step baffle
- De step baffle zorgt voor een versterking van de hogere frequentie en zorgt voor een helder en luid geluid.
Chamber
De chamber is de grote ruimte tussen de tip van het mondstuk en de boring. De grootte en de vorm van de kamer hebben effect op de klank en de flexibiliteit van het spelen. De grootte wordt vooral bepaald door de keuze voor rechte of gebogen zijden. Dat laatste werd vroeger veel gebruikt in combinatie met een grote rond throat. Veel standaard mondstukken hebben een rechthoekige of trapeziumvormige throat en daarbij rechte zijden in de kamer.
Throat
De throat (keel) is de doorgang van de kamer naar de boring. De vorm en de grootte van de throat kan op allerlei manier worden geconfigureerd.
Hieronder zijn een aantal afbeeldingen van het inwendige van het mondstuk (de boring en de kamer). Hier is op te zien hoe verschillend de vormen kunnen zijn.